copyright 2000 door Ad Hereijgers

Koningstijd en Republiek - Keizertijd - Middeleeuwen - Renaissance en Barok - Moderne tijd - Tijdtafel


Koningstijd en Republiek (10e-1e eeuw v.C.)

Volgens de sage wordt Rome in 753 voor het begin van onze jaartelling gesticht door Romulus en Remus. Archeologisch onderzoek wijst uit dat Rome waarschijnlijk al in de tiende eeuw begon te 'ontstaan' doordat groepen Latijnen en Sabijnen zich vestigden op een aantal heuvels bij een eiland in de Tiber. Weer volgens de sage zijn na Romulus nog zes koningen de baas in Rome, ieder met hun eigen kwaliteiten of onhebbelijkheden. Dat de laatste drie koningen van Etruskische afkomst  zijn, weerspiegelt het historische feit dat Rome in de eerste eeuwen van zijn bestaan in de invloedsfeer van de Etrusken lag.
Na slechte ervaringen met de laatste koning zweren de Romeinen het koningschap af en leggen het bestuur in handen van twee consuls en andere jaarlijks gekozen magistraten bijgestaan door de senaat. Het republikeinse Rome gaat prat op zijn weerbaarheid en levert er ook de bewijzen van door de vele succesvolle oorlogen die het voert, eerst tegen zijn naaste buren, daarna tegen volkeren in de rest van Italië en tot slot tegen andere machtige staten rond de Middellandse Zee. De gemiddelde Romein gaat tijdens het seizoen als soldaat mee op veldtocht en bewerkt de rest van het jaar zijn stukje land. Ondertussen wordt intern een standenstrijd uitgevochten die stap voor stap leidt tot meer rechten voor de plebejers. De laatste eeuw van de Republiek laat, behalve weer nieuwe veroveringen, grote sociale en politieke onrust zien. Enkele generaals krijgen door hun militaire successen meer macht dan formeel voor een magistraat mogelijk is en vechten hun persoonlijke geschillen uit in bloedige burgeroorlogen. De bekendste kemphanen: Marius en Sulla, Caesar en Pompeius, Antonius en Octavianus. De laatste komt als eindoverwinnaar uit de strijd.

Stadsbeeld
Van de primitieve hutjes uit de vroegste tijd zijn nog resten gevonden op de Palatijn. Opgravingen tonen aan dat de oorspronkelijk moerassige vlakte tussen de zeven heuvels onder andere als begraafplaats dienst deed. Een afwateringssysteem maakt het al vroeg mogelijk dat deze vlakte als gezamenlijke markt (forum) en bestuurlijk centrum voor de nederzettingen op de heuvels gebruikt kan worden. De eerste grote tempels op het forum en op de Capitolijnse heuvel worden gebouwd op de Etruskische manier. Onder Griekse invloed ontstaat hieruit in de loop van de Republiek de typisch Romeinse tempelvorm: cella op podium omgeven door (half)zuilen met een zuilenhal voor de ingang. Daarnaast komen ronde tempels voor.
Volgens de overlevering wordt de eerste stadsmuur al gebouwd in de zevende eeuw onder koning Servius Tullius; zeker is dat de 'Serviaanse muur' waarvan hier en daar nog resten te zien zijn, gebouwd is na de traumatiserende verwoesting van de stad door Galliërs in 390. De veroverde gebieden worden ontsloten door degelijke wegen, waarvan de Via Appia de bekendste is.
De huizen, vooral die van de rijkeren, zijn van het bungalow-achtige domus-type, dat vooral in Pompeii nog te bewonderen is, maar in Rome op den duur vervangen is door hoogbouw vanwege de grote bevolkingstoename. Voor veel Romeinen op het platteland heeft de grote stad een grote aantrekkingskracht doordat ten gevolge van de vele oorlogen een bestaan als kleine boer niet meer rendabel is. Rome heeft echter nog niet de uitstraling die we van de hoofdstad van een machtig rijk zouden verwachten. Aansprekende openbare gebouwen verrijzen pas in de laatste eeuw als onderdeel van de strijd tussen politieke rivalen om de gunst van het volk. Maar van enige stadsplanning is geen sprake. De verfijnde, Griekse smaak, die met name vanaf de verovering van Griekenland in 146 ingang vindt, manifesteert zich vooral in de riante buitenhuizen die rijken net buiten de stadsmuur voor zichzelf laten bouwen.

terug naar boven


Keizertijd (1e eeuw v.C. - 5e eeuw n.C.)

Octavianus wordt door grote lagen van de bevolking geaccepteerd als alleenheerser. Zijn benoeming tot 'Augustus' in 27 v.C. geldt als het begin van de keizertijd. Na een aantal veldtochten worden de grenzen van het rijk voorlopig afgerond. Augustus zorgt voor rust en welvaart in heel het rijk. Zijn opvolgers, aanvankelijk uit zijn eigen familie, later uit andere dynastieën, zullen de titels en intenties van hem overnemen. Sommige keizers maken deze pretentie waar, andere helemaal niet; sommige zijn kundige bestuurders, andere zijn volslagen idioten; sommigen zijn druk met het wel en wee van het rijk, andere vooral met zichzelf. Het Romeinse Rijk, met zijn goed georganiseerde leger, kan echter tegen een stootje. Onder keizer Trajanus krijgt 'de stad' Rome zijn grootste uitbreiding: van Brittannië tot Mesopotamië, van Roemenië tot de Sahara.
Ondertussen is in een uithoek van het rijk Jezus Christus geboren, gestorven en, volgens zijn aanhangers althans, verrezen. Het geloof in zijn betekenis verspreidt zich snel over het Romeinse Rijk. In de jaren veertig, vijftig en zestig van de eerste eeuw verblijven de apostelen Petrus (beschouwd als de eerste paus) en Paulus al in Rome temidden van een flinke christengemeente. De reactie van de keizers op het christendom varieert van gedogen tot vervolgen. Ze stellen zich hiermee anders op dan bijvoorbeeld tegenover de Mithrascultus, toch ook een oosterse import-godsdienst, die volledig geaccepteerd wordt. Christelijke martelaren worden heiligen voor hun geloofsgenoten; hun graven worden in ere gehouden.
In de derde eeuw komt aan de rust en de welvaart in het rijk een eind doordat de legioenen hun eigen kandidaten op de troon gaan zetten. De 'soldatenkeizers' zijn van wisselende kwaliteit, staan elkaar naar het leven en volgen elkaar in hoog tempo op. Aan de chaos wordt een eind gemaakt door Diocletianus, die de macht verdeelt onder twee keizers (Augusti) en twee onderkeizers/opvolgers (Caesares), geen van allen meer zetelend in Rome, en die begint te bouwen aan een strakker en bureaucratischer rijksbestuur. Diocletianus is ook de laatste keizer die op grote schaal christenen vervolgt. Een van zijn opvolgers, Constantijn, ziet aanleiding om zelf christen te worden en staat het christendom officieel toe (313). De christelijke gemeenschap, die tot die tijd grotendeels ondergronds heeft moeten opereren, krijgt nu alle vrijheid om zich te ontplooien.
Constantijn maakt verder van Constantinopel in plaats van Rome de hoofdstad van het rijk. Steeds meer is er in de praktijk een onderscheid tussen het oostelijk en het westelijk deel van het Romeinse Rijk. Na de dood van keizer Theodosius (die het christendom tot de enig toegestane godsdienst maakt) is de officiële splitsing een feit. Vooral het West-Romeinse Rijk heeft moeite zich staande te houden tegen de barbaren die als gevolg van volksverhuizingen het rijk, Italië en soms zelfs Rome zelf binnenvallen (410, 455). In 476 zet Odoaker, oorspronkelijk aanvoerder van de Germanen in het Romeinse leger, de laatste keizer af en noemt zich koning van Italië. Paus Leo I, die koning Attila ertoe heeft kunnen bewegen niet met zijn Hunnen Italië binnen te vallen, vestigt samen met andere pausen de positie van de bisschop van Rome (paus) als hoofd van de kerk. Het Oost-Romeinse (of Byzantijnse) Rijk blijft bestaan tot 1453 en zal zich in de vroege Middeleeuwen nog even met Rome bemoeien.

Stadsbeeld
Naar eigen zeggen had Augustus een stad van baksteen aangetroffen, maar een stad van marmer achtergelaten. Dat laatste betekende overigens over het algemeen beton en baksteen met een marmeren buitenlaagje. Augustus en zijn naaste medewerkers laten ontzettend veel gebouwen neerzetten, vernieuwen of restaureren. Het Forum Romanum krijgt een grondige facelift. Augustus laat bovendien een eigen Forum bouwen en dat van Caesar afmaken. Op het Marsveld, de tot dusver onbebouwde vlakte tussen de Tiber en de ommuurde heuvels, wordt in korte tijd een representatieve uitgaanswijk uit de grond gestampt, met een theater, grote thermen, tempels, een grote zonnewijzer en een mausoleum voor de keizerlijke familie. Rome krijgt daarmee eindelijk de uitstraling van een wereldstad.
De opvolgers van Augustus willen niet bij hem achterblijven en bedenken prestigieuze bouwprojecten. Daarbij zijn gebouwen voor eigen gebruik (paleizen op de Palatijn, Domus Aurea van Nero), voor de goden (tempels, ook voor vergoddelijkte keizers), om zichzelf in het zonnetje te zetten (keizerfora, overwinningsmonumenten, mausolea), om het volk een plezier mee te doen (theaters, amfitheater, thermen) en werken die noodzakelijk zijn om het leven in een miljoenenstad in goede banen te leiden (aquaducten, winkelcentra, havens, graanpakhuizen). De bouwkunst wordt gekenmerkt door gigantische gewelf- en koepelconstructies (mogelijk gemaakt door beton), ruime symmetrische plattegronden en uitbundige versiering in marmer. De formule SPQR + dativus die in veel inscripties opduikt, duidt formeel op de senaat en het volk van Rome, die met een bouwwerk een keizer willen eren. In de praktijk zullen de meeste monumenten echter door de keizers zelf gepland en bekostigd zijn.
In de vierde eeuw stokt de geweldige bouwactiviteit doordat, met de verhuizing van de rijksoverheid naar elders, de patronage van de keizers grotendeels wegvalt. Maar Rome telt dan al 2 amfitheaters, 31 theaters, 2 circussen, 11 thermen, 856 kleine badinrichtingen, 11 fora, 22 ruiterbeelden, 80 vergulde kolossale standbeelden, 3785 bronzen beelden, 36 triomfbogen, 432 tempels, 290 magazijnen, 28 bibliotheken en 14 aquaducten met een lengte van 50 kilometer (De kwaliteit van de watervoorziening toen zou in Rome pas in 1950 weer evenaard worden).
De ca. 1 miljoen inwoners wonen grotendeels in flatgebouwen van soms zes verdiepingen hoog en met slechte voorzieningen, waarvan in Ostia nog voorbeelden te zien zijn. Het leven in de volkswijken is druk, vies en gevaarlijk. Veel Romeinen zijn afhankelijk van graanuitdelingen door de overheid. De stad groeit uit zijn jasje. In 270 komt er een nieuwe stadsmuur om de bebouwde kom.
De christenen komen vóór 313 bijeen in huizen van vooraanstaande gelovigen (tituli) en soms in de catacomben, dichtbij de graven van hun dierbaren. De catacomben zijn waarschijnlijk mede ontstaan uit economische overwegingen: de grondprijzen langs de uitvalswegen uit Rome, waarlangs ook heidense Romeinen begraven werden, waren hoog, dus ging men de diepte in. De onderaardse tunnels konden in tijden van vervolging als schuilplaats dienen. Als in 313 het christendom officieel geaccepteerd is, worden overal in Rome kerken en basilieken gebouwd, op de plaats van tituli (titelkerken), van graven van martelaren (o.a. St. Pieter, St. Paulus buiten de muren) of van belangrijke of wonderbaarlijke gebeurtenissen (o.a. S.Maria Maggiore).

terug naar boven


Middeleeuwen (6e-14e eeuw)

Als de Ostrogoten (een Germaanse volksstam) in opdracht van de Byzantijnse keizer Italië op de Germanen van Odoaker veroverd hebben, beginnen zij voor zichzelf onder hun koning Theodorik. Theodorik probeert de Romeinse tradities nog zoveel mogelijk in stand te houden. Het leven in Rome verandert echter totaal als de Byzantijnse keizer Justinianus met zijn eigen legers Italië opnieuw probeert in te lijven. Drie belegeringen van Rome leiden uiteindelijk tot een overwinning voor de Byzantijnen, maar ook tot verwoesting en ontvolking van de stad. Er wonen niet meer dan 50.000 mensen. De Byzantijnen houden zich nauwelijks met het bestuur van Italië bezig. Het bestuur van Rome en omgeving (het Patrimonium Petri) ligt in handen van pausen als Gregorius I.
Ondertussen veroveren de Longobarden grote delen van Italië en bedreigen ook Rome. Op verzoek van de paus komt Pepijn de Korte, koning van het Frankische Rijk, dat ondertussen in Noord-West-Europa ontstaan is, te hulp. Pepijn wordt beschermheer van Rome (Patricius Romanorum) en schenkt de gebieden die hij in Italië op de Byzantijnen verovert aan de paus. Dit is het begin van de zogenaamde Kerkelijke Staat, die een groot deel van Midden-Italië beslaat. De paus is vanaf nu behalve kerkelijk ook wereldlijk heerser. Dit is belangrijk om het bestuur over de kerk ongestoord te kunnen voeren. Anderzijds lijken in de verdere geschiedenis van het pausdom wereldse zaken veel pausen meer bezig te houden dan puur religieuze zaken.
De band tussen de paus en de Franken wordt nog versterkt door de kroning tot keizer van Pepijns opvolger Karel de Grote door de paus in Rome in 800. Dit is het begin van de haat-liefde-verhouding tussen de pausen en de koningen van het Duitse Rijk (Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, opvolger van het Frankische Rijk), die een belangrijke rol zal spelen in de politieke geschiedenis van de Middeleeuwen. De paus is afhankelijk van de koning omdat hij zelf de militaire middelen niet heeft om zijn Kerkelijke Staat te verdedigen. De koning kan aan prestige winnen door zich door de paus in Rome tot keizer te laten kronen en zo in de voetsporen van de Romeinse keizers te treden. De tiende eeuwse keizers Otto I, II en III zijn hiervan goede voorbeelden; in hun tijd is de Kerkelijke Staat eigenlijk een provincie van het Duitse Rijk. Zij bepalen ook voor een groot deel wie er paus wordt. Maar er komen ook pausen die geen vrede hebben met deze ondergeschikte positie. Zij vinden dat de paus minstens zoveel te vertellen heeft als de keizer. Wie mag bijvoorbeeld bisschoppen in het Duitse Rijk benoemen? Rond deze kwestie ontbrandt in de 11e en 12e eeuw de zogenaamde Investituurstrijd, die gestreden wordt met diplomatieke (excommunicatie van de keizer, niettigverklaring van pausbenoeming) en militaire middelen. Paus Gregorius VII, die eerder keizer Hendrik IV op de knieën gekregen heeft, moet in 1084 Normandiërs uit Zuid-Italië tegen hem te hulp roepen. Niet Hendrik, maar de Normandiërs plunderen vervolgens Rome. Andere ambitieuze keizers die grote meningsverschillen hebben met al even ambitieuze pausen, zijn Frederik I Barbarossa (tegen Alexander III) en Frederik II.
Het pausschap is een aantrekkelijke positie geworden, die macht en rijkdom garandeert. Soms bemoeit de Duitse keizer zich met de pauskeuze, maar vaak wordt de opvolging uitgevochten door adellijke families uit Rome, die letterlijk een moord doen om de post te bemachtigen. Vooral in de tiende eeuw levert dit principe een serie liederlijke en soms corrupte pausen op. Deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis van het pausdom wordt dan ook wel de 'IJzeren Eeuw' genoemd. Gelukkig zijn er zo nu en dan ook pausen die zich kunnen vinden in de hervormingsbeweging, vooral uitgaand van de kloosterorden (Franciscanen, Dominicanen, ontstaan onder Innocentius III) die de kerk willen 'ontwereldlijken'. In 1059 wordt de pauskeuze officieel toevertrouwd aan de kardinalen, maar via indirecte weg blijven Romeinse adel en Europese vorsten invloed uitoefenen. De situatie in Rome wordt nog gecompliceerder als de burgerij in 1143 Rome, net als in veel andere Italiaanse steden in die tijd, uitroept tot commune (vrije stad) met een onafhankelijk stadsbestuur. De pausen kunnen niet verhinderen dat dit stadsbestuur een stevige positie behoudt.
Door de politieke vetes is Rome eigenlijk te onveilig als woonplaats van zijn bisschop. Verschillende pausen resideren elders in Italië. De van oorsprong Franse paus Clemens V besluit in 1309, onder druk van de Franse koning, zijn hof te verplaatsen naar het Franse Avignon. Tot 1377, gedurende de zogenaamde 'Babyonische ballingschap', blijven de (Franse) pausen in Avignon. Zo ontstaat er in Rome ruimte voor iemand als Cola di Rienzo om in 1347 naar oud-Romeins voorbeeld de republiek uit te roepen. Zijn volksrevolutie is een roemrucht maar kort leven beschoren. Na de Zwarte Dood (pest) van 1348 is Rome een verlaten puinhoop met nog maar 15.000 inwoners. Na de terugkeer van de paus naar Rome blijven er  Fransgezinde tegenpausen aan de macht in Avignon. De kerk is sterk verdeeld. Tijdens het zogenaamde Westerse Schisma (niet te verwarren met de afsplitsing van de oosterse kerk in 1054) zijn er zelfs een keer drie pausen tegelijkertijd.

Stadsbeeld
Rome is in de Middeleeuwen als gevolg van allerlei plagen en plunderingen grotendeels ontvolkt. De meeste mensen wonen aan beide zijden van de Tiber (Marsveld, Vaticaan, Trastevere). De rest van het antieke stadsgebied, de zeven heuvels binnen de Aureliaanse muur, is een ruïneveld. Hier en daar staat nog een antiek monument boven de grond, veelal omgebouwd tot fort en voorzien van verdedigingstorens door adellijke families om zich te beschermen tegen aanvallen van rivaliserende families. Na een plundering van de stad door Saraceense piraten in 846 voorziet paus Leo IV het Vaticaan ook van een verdedigingsmuur en bouwt het mausoleum van Hadrianus om tot bastion. Een aantal Romeinse gebouwen (Pantheon, Curia) blijft intact doordat ze omgevormd worden tot christelijke kerken; andere worden geplunderd om aan bouwmateriaal te komen. De kerken en basilieken uit de Oudheid worden in meer of mindere mate onderhouden. De belangrijkste is de St. Jan in het Lateraan, de officiële bisschopskerk van de paus (ook nu nog), waarbij hij zijn paleizen heeft. Deze paleizen, ver weg van het bewoonde centrum van de stad, zijn nauwelijks meer bewoonbaar als de paus in 1377 terugkomt uit Avignon. Vanaf dat moment gaat de paus bij de St. Pieter in het Vaticaan wonen.
Hoe slecht het Rome soms ook gaat, het blijft het centrum van de kerk in het westen en een geliefd bedevaartsoord. Economisch drijft het vooral op de aanwezigheid van geestelijken en pelgrims, die vooral in de Heilige Jaren (het eerste is in 1300) binnenstromen. In het Vaticaan ontstaan gasthuizen speciaal voor pelgrims van bepaalde nationaliteiten. Er worden geregeld nieuwe kloosters en kerken gebouwd. Daarbij gaan de Romaanse en Gotische bouwstijlen die in de rest van Europa populair zijn, grotendeels aan Rome voorbij (behalve in de Gotische S.Maria sopra Minerva). De kerken houden de basiliek-vorm die in de Oudheid ook al gebruikt werd. Oude en nieuwe kerken worden vaak voorzien van klokkentorens (campanile). De interieurs worden versierd met figuratieve glasmozaïeken en geometrische marmermozaïeken (het zogenaamde cosmatenwerk).

terug naar boven


Renaissance en Barok (15e-17e eeuw)

Een algemeen concilie beëindigt in 1417 het grote Schisma door Martinus V aan te stellen als enige echte paus. Hij en zijn onmiddellijke opvolgers weten het gezag van de paus als hoofd van de westerse kerk te herstellen. Zij herstellen ook hun greep op de Kerkelijke Staat, die sinds het verblijf van de pausen in Avignon uiteen dreigde te vallen.
Italië is in die tijd, net als in de Middeleeuwen, een lappendeken van staatjes. De belangrijkste zijn (vaak genoemd naar de steden die het centrum vormen) Florence, Milaan, Genua, Venetië, Napels (Zuid-Italië) en de Kerkelijke Staat. De politieke situatie is echter verre van stabiel, vooral doordat grote 'buitenlandse' staten als Spanje, Frankrijk en Duitsland Italië gebruiken als strijdperk op zoek naar gebiedsuitbreiding. Zodoende worden ontelbare oorlogen gevoerd en veranderen de grenzen en de coalities voortdurend. De Kerkelijke Staat (de paus) doet volop mee aan het politieke spel, maar wordt zelden echt bedreigd. Een misrekening in een Italiaanse oorlog tussen Spanje en Frankrijk leidt in 1527 tot een gruwelijke plundering van Rome door de Spaans-Duitse troepen van Karel V. In de Europese politiek legt de paus minder gewicht in de schaal dan in de Middeleeuwen. Pauselijke oproepen tot kruistochten tegen de oprukkende Turken hebben niet veel succes.
In Rome zelf bewaken de pausen de orde door het stadsbestuur (commune) naar hun hand te zetten en een absolute macht te gaan uitoefenen. Rome is als residentie van de paus vanaf nu onbetwist. De ontwikkeling van Rome hangt nauwer dan ooit samen met het doen en laten van de pausen.
Pausen en kardinalen leven in toenemende mate als vorsten, en betrekken daarbij graag hun familie. Het is voor Italiaanse adelijke geslachten dan ook buitengewoon aantrekkelijk om kardinalen te leveren. De pauskeuze (door de kardinalen) blijft daardoor meer een kwestie van politiek dan van religie. Een nieuwe paus heeft niet alleen de mogelijkheid om zijn (bijna altijd Italiaanse) stad van herkomst te bevoordelen; hij helpt ook Rome economisch vooruit door een grote groep welgestelde volgelingen naar zijn residentie te halen. Maar veel pausen en kardinalen zijn corrupt, smijten met geld en leiden – zeker gezien hun positie - een losbandig leven. De geloofwaardigheid van de katholieke kerk vermindert en leidt in het Noorden van Europa tot de grote afsplitsingsbeweging van de Reformatie. Rome reageert enerzijds door - voor de zoveelste keer in de geschiedenis - de integriteit van het bestuur van de kerk te vergroten, anderzijds met repressie van andersdenkenden en met het onderstrepen van de kracht en het gelijk van de katholieke kerk. Deze zogenaamde Contrareformatie, in gang gezet naar aanleiding van het concilie van Trente en vooral in de praktijk gebracht door de nieuwe kloosterorde der Jezuïeten, brengt het protestante gevaar tot stilstand.

Stadsbeeld
De pausen en de kardinalen houden uitbundig hof in Rome en doen er alles aan van Rome ook een echte hofstad te maken, zoals het dat in de Romeinse keizertijd geweest is. Ze verzamelen in toenemende mate kunstenaars, schrijvers en geleerden om zich heen, die de Renaissance-idealen meebrengen die eerder vooral in Florence zijn ontstaan: meer aandacht voor de mens en zijn mogelijkheden (zonder overigens enig moment het geloof in de christelijke god te verliezen) en grote belangstelling voor de klassieke oudheid (humanisme), waarin de mens immers tot geweldige prestaties gekomen was. In de beeldende kunst ontwikkelde zich de trend en de kunde om de mens en zijn omgeving geloofwaardiger af te beelden. Door meer aandacht te schenken aan de fysieke (naturalisme) en emotionele verschijning van mensfiguren laat men de starheid van de Middeleeuwse kunst achter zich. Antieke kunstwerken hebben hierbij een voorbeeldfunctie. Diepte weet men vooral te creëren door de ontdekking en bestudering van het perspectief. In de architectuur gaat men experimenteren met de klassieke vormentaal en uitgebalanceerde proporties. Opvallend is vooral de opmars van de koepel en de zogenaamde centraalbouw in kerken (in tegenstelling tot de langgerekte basiliek).
Al deze ontwikkelingen en idealen komen samen in Rome waar de pausen (zelf soms humanisten) aan kunstenaars uitdagende opdrachten geven. Er verrijzen vele paleizen (palazzi), villa's en kerken. De decoratie van de interieurs wordt overgelaten aan toen al wereldberoemde kunstenaars als Rafaël en Michelangelo. Rond 1500 is Rome op artistiek gebied het centrum van Europa.
De belangrijkste en meest prestigieuze onderneming was zonder twijfel de nieuwe St. Pieter, die de bouwvallige basiliek uit de tijd van Constantijn moest vervangen. Aan deze 'grootste kerk van de christenheid' wordt gedurende 174 jaar door vele kunstenaars en in opdracht van vele pausen gewerkt. Antieke monumenten worden geplunderd om er bouwmateriaal voor te bemachtigen. In het Vaticaan ontstaan verder stap voor stap de pauselijke paleizen. Iedere paus bouwt er een eigen vleugel bij en laat de vertrekken volgens de nieuwste artistieke trends decoreren. Ze zetten de gangen en tuinen vol met klassieke beelden uit Romeinse bodem die ze fanatiek van opgravers kopen. Bovendien verzamelen ze kostbare documenten en boeken. Vanuit de behoefte van de pausen om hun persoonlijke leefomgeving met kunst en cultuur te versieren, ontstaan zo in feite de Vaticaanse musea die we nu nog kunnen bezoeken.
Aan de overkant van de Tiber zien we dezelfde ontwikkeling: kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en hun families laten palazzi (in de bebouwde kom, nog steeds ongeveer het oude Marsveld) en villa's (op de open heuvels binnen de stadsmuren) bouwen en versieren met nieuwe en oude kunst. Er wordt ook meer gedaan aan en stadsplanning. Vooral Sixtus V is op dit gebied actief. Hij geeft het ommuurde stadsgebied meer struktuur door de belangrijkste punten (met name de grote basilieken) te verbinden met brede straten, geaccentueerd met pleinen, obelisken en fonteinen. Dat laatste wordt vooral mogelijk door de reparatie van oude Romeinse aquaducten, zodat de watertoevoer voor de circa 100.000 inwoners (in 1600) verbetert.
De Contrareformatie leidt niet echt tot een versobering van de activiteiten van de Romeinse kunstpausen. Zij willen het ware katholieke geloof vooral toegankelijker, zichtbaarder en aansprekender maken. Terwijl de protestanten juist van de heiligenverering afwillen, worden in Rome de heiligen in al hun religieuze vervoering voorgesteld als zo tastbaar mogelijk voorbeeld voor de gelovigen. De kracht van de kerk en de macht van haar vertegenwoordigers op aarde wordt onderstreept door kerken en paleizen vol show en dynamiek. De grote meesters van deze barokstijl zijn Bernini en Borromini, die in opdracht van verschillende pausen vele kerken, paleizen, pleinen, fontijnen en trappen ontwerpen of re-stylen. Zij letten daarbij vooral op het effect van het totaalbeeld. Latere voorbeelden (uit de 18e eeuw) van dit principe zijn de beroemde Spaanse Trappen en de Trevifontein.

terug naar boven


Moderne tijd (18e-20e eeuw)

Ondanks dat de verbreiding van de Reformatie een halt is toegeroepen, neemt de macht van de paus over zijn kerk af. De absolute vorsten van de Europese grootmachten (bijvoorbeeld Lodewijk XIV in Frankrijk) trekken het beheer van de katholieke kerk in hun land steeds meer naar zich toe. Het is tekenend dat de paus in 1773 door diezelfde grootmachten gedwongen wordt de Jezuïtenorde, het belangrijkste instrument van zijn machtsuitoefening in de wereld, tijdelijk op te heffen.
Rome is een in zichzelf gekeerd, provinciaals stadje. De Verlichting gaat er grotendeels aan voorbij. Wel trekt het veel kunstenaars en intellectuelen aan. Het wordt pas weer flink wakker geschud in de jaren volgend op de Franse Revolutie, die de meeste Europese staten tegen Frankrijk in het harnas jaagt. Italië wordt weer als strijdtoneel gebruikt door Frankrijk en Oostenrijk. Troepen van generaal Napoleon nemen ook de Kerkelijke Staat in, waar een republiek naar Frans model gesticht wordt. De paus wordt meegenomen naar Frankrijk en sterft daar. Het lukt zijn opvolger, Pius VII, niet een betere relatie met Napoleon als keizer op te bouwen. In 1808 wordt Rome ingelijfd bij het Franse Keizerrijk, met Napoleons zoon als koning van Rome. De paus wordt verbannen. Bij het Congres van Wenen (1814) worden overal de machthebbers van vóór de Franse Revolutie teruggezet, zo ook de paus. Hij probeert, net als veel van zijn Europese collega-vorsten, de roep om meer vrijheid (liberalisme), die met tussenpozen klinkt (m.n. in 1830 en 1848) de kop in te drukken. In 1849 moet Pius IX korte tijd vluchten voor een republikeins bewind in Rome, dat echter snel door Franse troepen verwijderd wordt. Het liberalisme gaat in Italië in de 19e eeuw gepaard met de Risorgimento, de beweging die streeft naar een vereniging van Italië in één staat. Opererend vanuit het koninkrijk Sardinië-Piemonte weet deze beweging, onder leiding van Mazzini, Cavour en Garibaldi en tegen de zin van diverse Europese landen, in 1861 het Koninkrijk Italië te realiseren met Victor Emanuel II als koning. Alleen Rome en zijn onmiddellijke omgeving horen daar nog niet bij. Dat gebeurt in 1870 als Rome valt (ondanks tegenstand van het vrijwilligersleger van de paus, de Zouaven) en hoofdstad van Italië wordt. Pius IX trekt zich terug in het Vaticaan, beroofd van al zijn wereldlijke macht. Gelukkig heeft hij eerder dat jaar nog een grote overwinning op kerkelijk vlak behaald: het Eerste Vaticaanse Concilie had de paus onfeilbaar verklaard.
De relatie tussen het Koninkrijk Italië en de paus blijft zeer gespannen, tot in 1922 Mussolini premier wordt. Onder zijn fascistische regering wordt in 1929 het Verdrag van Lateranen gesloten, waarin de paus het ministaatje Vaticaanstad (en daartoe behoren ook enkele gebouwen in de omgeving) krijgt als wereldlijke basis vanwaaruit hij zijn kerkelijke macht kan uitoefenen. Mussolini legt het dan aan met Hitler-Duitsland. Italië komt zo in de Tweede Wereldoorlog aan de foute kant te staan. In 1943 wordt Mussolini aan de kant gezet. In 1944 wordt Rome bevrijd van een Duitse bezetting.
In 1946 spreekt het Italiaanse volk zich in een referendum uit voor de Republiek die Italië nu nog steeds is en die gemiddeld meer dan één regering per jaar verslijt. Paus Johannes Paulus II wordt in 1978 de eerste niet-Italiaanse paus in 450 jaar. Hij hoopt het super-Heilig Jaar 2000 tot een goed einde te brengen.

Stadsbeeld
Ondanks de grote bouwactiviteit van de afgelopen eeuwen en de bevolkingsgroei (170.000 rond 1800) is Rome in de 18e eeuw nog steeds grotendeels leeg en biedt het een landelijke aanblik. De overwoekerde ruïnes zijn zeer in trek bij romantisch ingestelde kunstenaars, schrijvers en intellectuelen, die een bezoek aan Rome brengen als sluitstuk van hun educatieve 'Grand Tour' door Italië of die in de diverse internationale kunstacademies verblijven. De ontdekking van Pompeii (1748) en Herculaneum (1711) bevordert de belangstelling voor de klassieke archeologie, ook in Rome, waar steeds meer gegraven en bestudeerd wordt (o.a. door Winckelmann). Deze gebeurtenissen bevorderen de ontwikkeling van het Neo-classicisme, de kunststroming die zich toelegt op het terughoudend (sommigen zeggen: kil) maar met groot idealisme nabootsen van de klassieke Griekse en Romeinse kunst.
In de Napoleontische tijd worden veel kunstschatten van Rome naar Frankrijk gebracht, om grotendeels nooit meer terug te keren (zie het Louvre in Parijs). De aanwezigheid van Napoleons familie lokt veel Franse kunstenaars. Rome heeft voor keizer Napoleon een grote symbolische waarde, maar van de ambiteuze bouwplannen wordt maar weinig gerealiseerd. De archeologie krijgt een impuls (Forum Romanum). Net als Nederland in dezelfde tijd profiteert Rome van het goede Franse bestuur: de straten worden beter en veiliger, er komen straatnaambordjes etc.
Als hoofdstad van Italië trekt Rome activiteit aan (maar weinig industrie) en groeit snel: van 200.000 inwoners in 1870 naar 600.000 in 1910, 2 miljoen in 1950 en 3 miljoen in 1980. Eindelijk (of helaas) wordt de ruimte binnen de Aureliaanse Muur volgebouwd met regeringsgebouwen, kantoren en woonwijken. Aanvankelijk gebruikt men voor overheidsgebouwen een op het verleden geïnspireerde, Neo-renaissancistische stijl (bijvoorbeeld in het Paleis van Justitie of het Monument voor Victor Emanuel). In de fascistische tijd wordt een aantal monumentale, maar sobere gebouwen neergezet. Na de oorlog loopt Italië voorop met de moderne architectuur van bijvoorbeeld het station Termini en de gebouwen van EUR (oorspronkelijk het terrein van de wereldtentoonstelling van 1943, die nooit plaatsvond).
De archeologie, die op een steeds wetenschappelijker manier beoefend wordt (en daarmee zijn romantische kant verliest) krijgt weer een impuls onder Mussolini, die de indrukwekkende resten van het Romeinse verleden nodig heeft om zijn plan van een nieuw Romeins Rijk luister bij te zetten. Dat hij meer handelt uit effectbejag dan uit respect voor het verleden blijkt bijvoorbeeld uit de aanleg van de Via dei Fori Imperiali, die veel overblijfselen van de net opgegraven keizerfora verwoest.
Het grootste deel van de bevolking van Rome is tegenwoordig gehuisvest in de grote (en veelal slechte) buitenwijken die als een krans om het historische centrum liggen. Rome kampt dagelijks met grote verkeersproblemen, onder andere door de vele toeristen die het te verwerken krijgt. Het metronet lost dit probleem niet echt op, omdat mede door de vele bodemschatten uitbreiding van het net nauwelijks mogelijk is.

terug naar boven