Je zou het begin van de Laatklassieke periode kunnen laten samenvallen met de nederlaag van Athene in de oorlog tegen Sparta (404 v.C.), maar het artistieke leven in Athene ging tijdens en na de oorlog betrekkelijk normaal verder. Wel is er sprake van ontwikkelingen in mode en smaak, waardoor archeologen de Klassieke periode vanaf ca.400 v.C. Laatklassiek noemen. Tot de laatklassieke periode hebben mannelijke naakte beelden vaak een wat forse bouw, waarin de overgangen tussen de spieren duidelijk, soms bijna schematisch zijn. Beelden in de laatklassieke periode hebben meestal wat andere proporties en de overgangen tussen de spieren zijn wat geleidelijker, zodat ze een wat slanker en ‘zachter’ voorkomen hebben. Door het relatief kleine hoofd lijkt het lichaam extra lang. Ook de gezichten zijn vaak wat minder scherp gesneden dan daarvoor, en er is wat meer variatie in gelaatstrekken, hoewel je ze allemaal nog steeds jong en geïdealiseerd kunt noemen. De contraposthouding, met standbeen en speelbeen en diagonalen in het lichaam, blijft in de laatklassieke periode in veel beelden te herkennen, maar gaat vaak gepaard met een wat uitbundigere beweging van het hoofd of van een arm, waardoor het lijnenspel in de romp uitgebreid wordt naar daarbuiten. In dit beeld laat de god Apollo bijvoorbeeld juist de pees van zijn boog los, nadat hij een pijl op een tegenstander heeft afgeschoten. Ontspanning na actie dus, met een mooi lijnenspel van armen en benen als resultaat. De haardracht en de mantel van deze Apollo doen op het eerste gezicht wat gekunsteld aan, maar de lokken en de plooien zijn uitbundig en met veel diepte gemodelleerd. Later in deze cursus, als we het over de kleding van met name vrouwenbeelden gaan hebben, zullen we zien dat een natuurlijke plooival ook een kenmerk is van de laatklassieke periode. |