Marcus Licinius Crassus (ca.112-53), bijgenaamd Dives ('De rijke') was meer zakenman dan generaal. Rijk geworden door handel in slaven en onroerend goed, kon hij zijn machtspositie min of meer kopen. Om zijn populariteit te vergroten toonde hij zich eens vrijgevig door een maaltijd voor het volk te organiseren aan 10.000 tafels. Zijn belangrijkste militaire succes was het neerslaan van de slavenopstand van Spartacus in 71. Zijn politieke daden staan voral in het teken van zijn rivaliteit met Pompeius. Een enkele keer ging hij met Pompeius een monsterverbond aan, zoals in 70, toen ze gezamenlijk consul werden, en in het Driemanschap. Op veldtocht tegen de Parthen in 53 werd het Romeinse leger onder leiding van Crassus verslagen. Daarbij gingen de veldtekens verloren en kwam Crassus zelf om het leven.
Gnaeus Pompeius (106-48) kreeg de bijnaam Magnus ('De grote') vanwege zijn geweldige militaire successen en veroveringen, vooral in het Midden-Oosten. Hij vergeleek zich graag met zijn 'bijnaam-genoot', Alexander de Grote. In 70 had hij al twee triomftochten achter de rug toen hij, ver boven zijn stand (hij was eques, ridder), consul werd samen met Crassus, zijn grote rivaal. Hij betoonde zich een echte popularis door een aantal de senaat onwelgevallige maatregelen door te drukken. Hij kreeg vervolgens opdracht de zeeroverij op de Middellandse Zee uit te roeien en Mithridates, een opstandige oosterse vorst, een lesje te leren. Beide opdrachten vervulde hij snel en doeltreffend. Bovendien voegde hij in het Midden-Oosten een aantal provincies aan het Romeinse Rijk toe. Na zijn triomftocht in Rome kreeg hij echter weer problemen met de senaat, die weigerde zijn maatregelen in het oosten en een regeling voor landbouwgrond voor zijn veteranen goed te keuren. Dit dreef hem tot het Eerste Driemanschap met Crassus en Caesar (wiens dochter Julia hij trouwde), met wie hij zijn plannen wel kon uitvoeren. De eerste jaren van het Driemanschap timmerde Pompeius militair nauwelijks aan de weg en verbleef hij vooral in Rome. Daar regelde hij een aantal jaren de graanvoorziening en liet hij voor het volk een groot stenen theater bouwen. De macht van Caesar, die op veldtocht was in Gallië, groeide intussen, en zeker na de dood van Julia en Crassus kwamen de senaat en Pompeius steeds nader tot elkaar (eendracht). Pompeius leidde de senaatstroepen in de burgeroorlog tegen Caesar. Pompeius werd verslagen in de Slag bij Pharsalus (Griekenland, 48) en vervolgens op de vlucht in Egypte vermoord.
Gaius Julius Caesar (100-44), naar eigen
zeggen geboren als afstammeling van Julus
(zoon van Aeneas en kleinzoon van de godin Venus; zie stamboom),
verwierf voor het eerst grote populariteit in 65, toen hij in zijn functie
van aedilis grote volksfeesten en spelen organiseerde. Door deze vrijgevigheid
en door de kosten die de campagne met zich meebracht waarmee hij in 63
Pontifex Maximus (opperpriester) werd, ging
hij gebukt onder een grote schuldenlast. Een rijke bondgenoot kon hij goed
gebruiken en in 60 smeedde hij het Eerste Driemanschap met Crassus en Pompeius.
Na als consul in 59 de belangen van de drie behartigd te hebben, ging hij
aan de slag als gouverneur van het Romeinse deel van Gallië. Hij toonde
zijn militaire kwaliteiten door vandaar uit
in acht zomers de rest van Gallië te veroveren en tot provincie
te maken, wat hem een grote rijkdom en loyaliteit onder zijn soldaten bezorgde.
Door zijn toegenomen macht stond zijn relatie met Pompeius en de senaat
onder grote druk. In 49 stak hij de grens van zijn ambtsgebied (de rivier
de Rubico) over en trok tegen hen op. Hij versloeg Pompeius bij Pharsalus
(48), waarna hij hem achtervolgde naar Egypte.
Daar kreeg hij een verhouding met Cleopatra en maakte haar tot koningin
door haar te steunen in de strijd om de troon tegen haar broer. In een
bliksemcampagne (veni, vidi, vici) versloeg hij vervolgens Pharnaces,
die in navolging van zijn vader Mithridates (zie Pompeius) in opstand gekomen
was, en de optimaten onder leiding van zonen van Pompeius (Africa 46, Spanje
45). Hij hield een viervoudige triomftocht.
Caesar was nu absoluut alleenheerser over het Romeinse Rijk. Zijn machtspositie
had weinig meer te maken met de traditionele republikeinse staatsinstellingen.
Zo was hij dictator voor maar liefst tien jaar (later levenslang), consul
voor vijf jaar, hij had de bevoegdheden van volkstribuun, benoemde de magistraten
en had de volledige zeggenschap over leger, oorlog en vrede. Caesar maakte
van de gelegenheid gebruik om allerlei bestuurlijke
maatregelen door te voeren: hij stichtte landbouwkolonies
om veteranen in te huisvesten, hij reorganiseerde de senaat, trof sociale
maatregelen ten behoeve van het Romeinse stadsvolk,
halveerde het aantal graanontvangers in Rome, herzag de kalender, hield
een volkstelling, richtte openbare bibliotheken in, liet het recht vastleggen,
bouwde een nieuw senaatsgebouw en een eigen
Forum met een tempel van Venus. Ondanks dat
hij bekend stond als zeer vrijgevig en zachtzinnig
tegenover tegenstanders werd hij als persoon door de optimaten steeds minder
gewaardeerd, omdat ze in zijn opstelling een te hoge mate van zelfverheerlijking
en goddelijke ambitie zagen. Veel senatoren
waren bang dat Caesar het koningschap zou
laten terugkeren in Rome. Daarom vermoordden
zij Caesar op de Iden (15e) van maart van het jaar 44 onder
leiding van Brutus en Cassius (zie onder Tweede
Driemanschap). Volgens zijn aanhangers werd hij na zijn dood vergoddelijkt.