De Flavische keizers (69-96)

Vespasianus, Titus, Domitianus 

Titus Flavius Vespasianus (meestal Vespasianus genoemd; 9-79; keizer 69-79) was voor een keizer van relatief lage komaf. Zijn vader was geen senator, maar ridder (eques), werkzaam in de financiële sector. Vespasianus' ster steeg gedurende zijn militaire loopbaan. Hij kreeg van keizer Claudius een onderscheiding en een consulaat voor zijn overwinningen als generaal in Brittannië. Bij Nero viel hij in ongenade, omdat hij tijdens diens optreden als zanger in slaap gevallen was. Toch belastte Nero hem met het opperbevel over de troepen in het oosten, toen daar in het gebied Judaea de Joden in opstand waren gekomen (66). Na de dood van Nero in 68 werd Vespasianus door zijn troepen tot keizer uitgeroepen. Hij moest het tegen drie andere troonpretendenten opnemen in een chaotische burgeroorlog (69), maar kwam als winnaar uit de bus. Hij vertrok als keizer naar Rome, waar hij werd ontvangen door zijn jongste zoon Domitianus. Toen de Joden in 70 door  zijn achtergebleven oudste zoon Titus onderworpen waren, hield Vespasianus samen met hem een triomftocht in Rome. Toen in hetzelfde jaar ook de opstand van de Bataven in Garmanië was neergeslagen, was er weer eens sprake van vrede in heel het rijk.
Vespasianus hield van eenvoud en hard werken en dat was precies wat Rome na de verspilling onder Nero en de verwoesting van de burgeroorlogen nodig had. Hij voerde aanvankelijk een spaarzaam beleid en liet de belastingen nauwkeurig innen. De wederopbouw verliep zo voorspoedig dat de welvaart binnen korte tijd weer investeringen in de infrastructuur en openbare gebouwen toeliet. De tempel van Jupiter op het Capitool moest worden herbouwd na verwoesting, verder liet Vespasianus een Tempel van de Vrede bouwen en toonde zich met de bouw van het Aphitheatrum Flavium (Colosseum) vrijgevig tegenover het volk van Rome. Vespasianus' buitenlandse politiek richtte zich vooral op beveiliging van de grenzen in de oostelijke gebieden en Germanië (gat tussen Rijn en Donau) en verovering in Brittannië. Vespasianus voerde een rechtvaardig en goed bestuur, met speciale aandacht voor de provincie: hij gaf hele volksstammen burgerrecht, liet vele kolonies stichten en bevorderde zo de romanisatie. Ook liet hij veel Italiërs en provincialen zitting nemen in de senaat en moderniseerde hij het overheidsapparaat. Zijn neiging om alles in eigen hand te houden verhinderde een volledig eendrachtige samenwerking met de senaat. Ook de manier waarop hij zijn dynastie vestigde door al vroeg Titus als mederegent te installeren, stuitte op weerstand. Niettemin werd Vespasianus na zijn dood vergoddelijkt verklaard. 

Titus Flavius Vespasianus (meestal Titus genoemd; 39-81; keizer 79-81) had al wat militaire ervaring toen hij zijn vader Vespasianus vergezelde op veldtocht tegen de Joden. Toen Vespasianus in 69 keizer werd bleef Titus achter in het gebied Judaea om het karwei als generaal af te maken en dat deed hij vakkundig. Hij sloeg de Joodse opstand neer, verwoestte de tempel in Jeruzalem en nam de kostbare heilige voorwerpen daaruit als buit mee naar Rome, waar hij samen met Vespasianus een triomftocht genoot. Vespasianus had vertrouwen in zijn oudste zoon en gaf hem al snel een aantal keizerlijke titels, zodat Titus volop meeregeerde. De overgang was dan ook niet schokkend toen Titus keizer werd (Hij brak toen overigens met zijn minnares Berenike, de dochter van de stadhouder van Judaea). Zo wreed als hij als generaal in Judaea geweest was, zo charmant en vrijgevig bleek hij als keizer te zijn. Zijn relatie met de senaat was eendrachtig. Hij was zeer vergevingsgezind en zachtzinnig, zelfs tegenover lieden die aanslagen op hem hadden beraamd. Kortom: een tijd van extreem geluk (maar ook extreme uitgaven) was aangebroken. Titus kon zijn rol als volksvriend goed vervullen bij de nazorg van twee grote rampen (uitbarsting van de Vesuvius 79; brand en pest in Rome 80) en bij de voltooiing van twee publiek gebouwen: het Collosseum en een groot openbaar badhuis. Bij zijn dood was het verdriet groot. Onmiddelijk werd hij vergoddelijkt.

Titus Flavius Domitianus (51-96; keizer 81-96) verbleef in Rome toen zijn vader Vespasianus in Judaea naar voren geschoven werd als kandidaat-keizer. Tot hij Vespasianus in Rome als nieuwe keizer kon verwelkomen, moest hij diens zaken daar regelen. In de jaren daarna had Domitianus echter nauwelijks deel aan de macht zoals zijn broer Titus dat had, en dat frustreerde hem in hoge mate. Vespasianus had nog bepaald dat hij toch de opvolger van Titus als keizer zou worden. In 81 zette Domitianus de heerschappij van de Flavische dynastie dus voort. Hij voerde een streng en degelijk beleid dat onder andere de rechtspraak ten goede kwam. Zijn militaire activiteiten, waarbij hij ook zelf zij virtus toonde door geregeld hoogstpersoonlijk legioenen aan te voeren, waren vooral gericht op de beveiliging van de grenzen van het rijk. In Germanië werd een gebied tussen de Rijn en de Donau veroverd. In midden-Europa hadden de Romeinse legers grote problemen met de Daciërs onder koning Decabalus en met andere volkeren aan de overkant van de Donau. Na wisselende successen (er gingen Romeinse veldtekens verloren) kocht Domitianus de vrede met de Daciërs af, maar vierde in Rome wel een triomf. In Brittannië deed de generaal Agricola goede zaken, maar hij werd teruggeroepen toen Domitianus te jaloers op hem werd. Een eendrachtige relatie met de senaat was onder Domitianus ver te zoeken. Als censor stelde hij de senaat naar eigen inzicht samen om vervolgens hem vervolgens in alle opzichten te kleineren en te passeren. Senatoren liepen ook het grootste risico beschuldigd te worden van majesteitschennis (laesa maiestas), waarop steeds terechtstelling en inname van bezit volgden. Dit was een van de manieren voor Domitianus om de schatkist bij te vullen, die al onder Titus grotendeels geleegd was en waaruit ook onder Domitianus volop geput werd: hij was vrijgevig tegenover de soldaten (soldij verhoogd), en liet veel gebouwen neerlzetten (zo moest de tempel van Jupiter op het Capitool weer worden herbouwd) met als hoogtepunt een gigantisch en luxe paleis voor zichzelf op de Palatijn in Rome. Domitianus maakte zich niet geliefd door zijn invulling van het keizerschap: hij deed aan zelfverheerlijking en nam een goddelijke houding aan. Zijn onderdanen moesten hem dominus et deus (heer en god) noemen. Ook permitteerde hij zich allerlei vormen van wangedrag, terwijl hij naar buiten dit naar buiten toe juist veroordeelde en deugdzaamheid probeerde te bevorderen. Zo liet hij een aantal Vestaalse maagden die zich misdragen zouden hebben, terechtstellen. Met deze paradoxale opstelling joeg hij filosofisch ingestelde senatoren tegen zich in het harnas. Vele samenzweringen werden tegen hem gesmeed - temeer daar de post van opvolger vacant was (Domitianus had geen kinderen) - de meeste werden genadeloos opgerold. Een samenzwering waarbij ook zijn eigen vrouw Domitia betrokken was, leidde uiteindelijk tot zijn dood. Zijn opvolger Nerva riep een damnatio memoriae over hem uit, wat betekende dat zijn naam en portret zoveel mogelijk uitgewist werden (en soms vervangen door die van de nieuwe keizer) om zijn slechte voorbeeld zo snel mogelijk te vergeten.

stamboom van het Flavische huis

andere biografieën - monumenten van de Flavii